FCI - Standaard nr. 47 / 28. 06.2002
Entlebucher Sennenhond



Belangrijke maten en verhoudingen
- Schofthoogte reuen: 44 - 50 cm
  (limiet 52 cm)
- Schofthoogte teven: 42 - 48 cm
  (limiet 50 cm)
- Verhouding schofthoogte / romplengte:
  8 : 10
- Verhouding snuit- / hersenschedellengte:
  9 : 10
 
Beharing
- Stokhaar.
- Dekhaar kort, stevig aanliggend, hard en glanzend.
- Dichte onderwol.
- Kleur van het haar en aftekening: Typische driekleur. De hoofdkleur is zwart met zo   symmetrisch mogelijke geel- tot roestbruine en witte aftekeningen. De geel- tot   roestbruine aftekeningen bevinden zich boven de ogen, aan de bakken, aan de snuit   en de keel, aan de zijkanten van de borst en de vier poten. Bij deze laatste ligt het   geel- tot roestbruin tussen het zwart en het wit.
- Onderwol: donkergrijs tot bruinachtig.
- Witte aftekeningen: Goed zichtbare smalle witte bles die van de bovenschedel zonder   onderbreking doorloopt over de neusrug en die de snuit geheel of gedeeltelijk kan   omvatten. Wit vanaf de kin over de keel, zonder onderbreking tot aan de borst. Wit   aan alle vier de poten. Ongewenst, echter getolereerd: kleine witte nekvlek (niet   groter dan ongeveer een halve handpalm).
- Bij een lange staart is een wit puntje gewenst.
 
Hoofd
- In juiste verhouding tot de grootte van het lichaam, iets wigvormig en droog. De   lengte-as van de snuit loopt min of meer evenwijdig aan die van de bovenschedel.
- Bovenschedel: vrij vlak en relatief breed, op zijn breedst ter hoogte van de ooraanzet.   Hij versmalt iets naar de snuit toe. De jachtknobbels zijn nauwelijks zichtbaar. De   voorhoofdsgroeve is weinig ontwikkeld en de stop is weinig uitgesproken.
- Neus: zwart, iets uitstekend over de voorste lippenwelving. De neusrug is recht.
- Snuit: krachtig, goed van vorm, duidelijk onderscheid tussen snuit en voorhoofd en   tussen snuit en bakken. De snuit versmalt gelijkmatig, maar wordt niet spits. Ze is iets   korter dan de afstand tussen stop en achterhoofdsbeen. Bakken weinig ontwikkeld.
- Lippen: weinig ontwikkeld, tegen de kaken aanliggend en zwart gepigmenteerd.
- Gebit: krachtig, regelmatig en volledig schaargebit. Tanggebit getolereerd. Het   ontbreken van 1 tot 2 PM1 (Premolaren 1) wordt getolereerd. De M3 (Molaren 3) blijven   buiten beschouwing.
- Ogen: vrij klein, donker- tot hazelnootbruin, min of meer ovaal met een levendige,   vriendelijk en opmerkzame uitdrukking. Oogleden goed aangesloten en de rand is   zwart gepigmenteerd.
- Oren: niet te groot, hoog en relatief breed aangezet. Stevig en goed ontwikkeld   oorkraakbeen. Afhangend, driehoekig van vorm en aan de punt mooi afgerond. In rust   vlak aanliggend en bij aandacht aan de aanzet iets opgetrokken en naar voren gericht.
- Hals: vrij kort en gedrongen, krachtig en droog, loopt zonder overgang over in de   romp.
 
Romp
Krachtig, iets gestrekt. Borst Breed, diep, tot aan de ellebogen reikend met een duidelijke voorborst. Ribbenkast langgerekt en rond-ovaal van doorsnede. Ribben matig gewelfd.

- Rug: recht, stevig en breed, betrekkelijk lang.
- Lendenen: krachtig, soepel en niet te kort.
- Kruis: iets afvallend, betrekkelijk lang.
- Onderlijn en buik: iets opgetrokken.
- Staart: in het verlengde van het licht afvallende kruis aangezet. Er wordt gestreefd   naar een zwevende of hangende staart (geldig sinds de inwerkingtreding van het   coupeerverbod), of aangeboren korte stompe staart. Natuurlijke en stompe staart zijn   gelijkwaardig.
 
Ledematen
- Voorhand: krachtig en gespierd, maar niet te zwaar. Niet te nauw of te wijd geplaatst.
- Voorpoten: kort, fors, recht, evenwijdig en goed onder het lichaam geplaatst.
- Schouders: gespierd, schouderblad lang, schuin geplaatst en goed aanliggend.
- Bovenarm: even lang als, of slechts iets korter dan het schouderblad. Hoek met het   schouderblad ca. 110-120 graden.
- Ellebogen: goed aanliggend.
- Onderarm: betrekkelijk kort, recht, goed stevig bot en droog.
- Middelvoet voor: van voren gezien een rechtlijnige verlenging van de onderarm. Van   opzij gezien iets gehoekt, betrekkelijk kort.
- Voeten: kattenvoeten, gesloten, met gewelfde tenen, recht naar voren gericht. Nagels   kort en krachtig. De voetzolen zijn stevig en taai.
- Achterhand: goed gespierd, dijen breed en krachtig. Van achteren gezien niet te nauw,   recht en evenwijdig geplaatst.
- Bovenbeen: tamelijk lang, vormt met het onderbeen een vrij stompe hoek.
- Onderbeen: ongeveer even lang als het bovenbeen, droog.
- Spronggewricht: krachtig, relatief laag aangezet, goed gehoekt.
- Middelvoet achter: vrij kort, robuust, loodrecht en evenwijdig geplaatst. De   wolfsklauwen moeten verwijderd worden. Voeten gelijk aan de voorhand.
 
Gangwerk
Ruimgrijpende, vloeiende, vrije beweging met een krachtige stuwing vanuit de achterhand en met, zowel van voren als van achteren gezien, een rechtlijnige beweging van de ledematen.
 
Afwijkingen

Iedere afwijking van de hiervoor genoemde punten wordt bij de beoordeling van de hond als `fout' beschouwd. Belangrijk is om te zien in welke mate afgeweken wordt van de rasstandaard. Als de afwijking te groot is, zal de hond als `ongeschikt' voor de fok worden beoordeeld:
- Te groot of te klein.
- Bolle schedel.
- Te korte, te lange of spitse snuit.
- Ramsneus.
- Te lichte, te diep liggende of uitpuilende ogen.
- Oren te laag aangezet, te klein of te spits, afstaand gedragen, vouw-oor
- Lichte voorbeet.
- Het ontbreken van tanden, buiten 2 premolaren 1 (M3 worden buiten beschouwing   gelaten).
- Te korte rug, zadel- of karperrug.
- Overbouwd of sterk afvallend kruis.
- Borstkas spichtig of tonvormig, ontbreken voorborst.
- Knikstaart of over de rug gedragen staart.
- Te fijne ledenmaten, onvoldoende of te sterk gehoekt, niet goed geplaatst, koehakkig,   o-benig of te nauw gaand.
- Zwakke of doorgezakte pols.
- Haze- of niet gesloten voeten.
- Sterke afwijking van de proporties.
- Te grove of te fijne botten.
- Onvoldoende spiermassa.
- Onvoldoende sluiting van de oogleden.
- Licht golvend haar op schoft en/of rug word getolereerd maar niet is niet gewenst.
 
Fouten in de aftekening
- Onderbroken bles.
- Te grote witte nekvlek.
- Doorlopende witte halsring.
- Onderbroken wit van de borst.
- Duidelijk verder dan tot aan de pols reikend wit (Stiefel).
 
Afkeuring
- Agressiviteit.
- Gele roofvogelogen, gedeeltelijk blauwe ogen, blauwe ogen.
- Krulstaart.
- Te lang, zacht haar.
- Het ontbreken van 1 van de 3 kleuren.
- Een andere dan een zwarte hoofdkleur.
- Ectropion, entropion.
- Steil gehoekte voorhand.
- Voor- of onderbeet.
- Te groot of te klein.

De reuen dienen twee duidelijke normale teelballen te hebben, die zich volledig in het scrotum bevinden.